inleiding
Een wild en hedonistisch leven leidde kerkvader Augustinus (354-430) naar eigen zeggen, voordat hij zich bekeerde. Hij was verslaafd aan genot en schoonheid. In zijn Belijdenissen verhaalt hij van de weg naar zijn bekering. Hoe hij datgene dat hij als vrijheid en schoonheid ervaart langzaam als een beklemming gaat ervaren. Hoe genot hem vasthoudt in verslaving terwijl zijn geest meer en meer beseft dat het echte geluk daar niet is te vinden. Het is een prachtige beschrijving, Augustinus heeft grote retorische vermogens, mengt hartstocht in zijn redeneringen en is gedetailleerd in zijn beschrijvingen. Zijn jarenlange tocht eindigt met een ommekeer, een doordringend besef dat verzaking van genot en je richten naar God ware vrijheid is, wijsheid en geluk. Het doordringt, hij zet de stap en geeft zich over. Uiteindelijk wil hij niet anders meer, genot en materiele schoonheid kunnen hem niet meer boeien. Hij is helemaal om, hij verlangt alleen nog maar naar God, de grip van begeerte en haat is verdwenen.
Bekeringsverhalen als deze zijn prachtige beschrijvingen van hoe de geest het lichaam kan beïnvloeden en richten, hoe inzicht kan leiden tot andere gevoelens en neigingen.
Net als voor christenen is het voor boeddhisten interessante stof. In de praktijk trachten wij immers door meditatie onze geest te beïnvloeden. We willen er een rustige geest van krijgen, concentratie, niet alleen tijdens de meditatie maar ook in ons dagelijks leven.
Het is het eeuwige menselijke gevecht van ons: van ons lichaam en onze geest.
We hébben een lichaam, we hébben een geest én we zíjn lichaam en we zíjn geest. Het is niet vanzelfsprekend dat we ons lichaam besturen, dat we onze geest kunnen richten. Dan beseffen we de aloude waarheid die Freud uitsprak: We zijn geen heer en meester in eigen huis, wij zijn geen meester over onze geest en in ons eigen lijf.
We voelen van alles, er gebeurt van alles, we zijn een lichaam, de lichamelijke reacties gaan als het ware met ons aan de haal. Of onze geest gaat met ons aan de haal, allerlei denkbeelden en emoties bestormen ons. We voelen ons gedrongen iets te doen, we reageren al voor we er erg in hebben.
Maar het goede nieuws is dat we niet volledig samenvallen met ons lichaam en neigingen zoals dieren, we hébben een lichaam, we hoeven niet onmiddellijk te doen wat onze neiging is. Onze geest kan onze lichamelijke oprispingen en neigingen beïnvloeden, ze kan ook de eigen geestelijke processen sturen. Niet volledig besturen maar wel stoppen, en richten, nieuwe gewoonten inslijten. Maar regelmatig wíllen we helemaal niet dat onze neigingen stoppen en vindt er een gevecht in onze geest plaats.
Wat een intrigerende verhouding, die tussen lichaam en geest, tussen geworpenheid, ons gedrongen voelen en vrijheid. Filosofen hebben zich er gedurende eeuwen over gebogen. Hoe kan dat, hoe verhouden de menselijke geest en lichamelijkheid zich tot elkaar? Hoe kan dit ingewikkelde samenspel van lichaam en geest tot vrijheid leiden, tot geluk, tot een goed en juist leven?
Vrijheid, geluk en een goed en juist leven – daar draait het om in de boeddhistische filosofie én in de christelijke filosofie. Ik heb me in beide verdiept en neem jullie graag mee de komende twee uur om verder te verdiepen, hoe we kunnen begrijpen onze geest onze spontane lichamelijke uitingen kan beïnvloeden en richten.
Ik ga twee colleges geven over dit vraagstuk van lichaam en geest. Allereerst gaan we exploreren hoe in de christelijke filosofie van Thomas van Aquino gedacht wordt over lichaam en geest en hoe dat in het boeddhisme, en dan met name de Abhidhamma gebeurt.
In het volgende college wil ik ingaan op de ethische kant, hoe de beïnvloeding van lichaam en geest kan plaatsen en waartoe. De boeddhistische deugden zetten we dan naast de christelijke.
Ik zal nu eerst uiteenzetten hoe de leer van Thomas van Aquino is, hoe hij de verhouding tussen lichaam en ziel benaderde, en waarom dat voor ons nog steeds interessant is.
Vervolgens zal ik de basis van de Abhidhamma, de boeddhistische bewustzijnsleer, uiteenzetten.
Om daarna in het tweede college op de ethiek in te kunnen gaan.
Thomas van Aquino, verhouding lichaam en ziel
Thomas van Aquino leefde in de 13e eeuw (1225-1274). Hij kwam van een rijke familie en werd lid van de pas opgerichte Dominicaner orde. Hij koos daarmee voor een leven van contemplatie maar vooral ook van studie. Het Latijn diende in die tijd als wereldtaal om te communiceren met andere geleerden. Hij schreef dus in het Latijn. Thomas werd erkend als een van de grote kerkleraren. Thomas van Aquino staat in de middeleeuwse scholastieke traditie. De kracht van de menselijke rede was in het westen nog pas kort ontdekt en werd in de scholastiek uitgebouwd tot een systeem. De scholastiek is een redenerende theologie, waarbij Thomas logisch en deductief te werk ging, van het algemene naar het bijzondere (vb: als alle mensen sterfelijk zijn en ik ben een mens, dan ben ik sterfelijk). Zo bouwde hij een systeem uit over de ziel, de middeleeuwse term voor het bewustzijn, en haar verhouding tot het lichaam.
Zoals alle filosofen sluit Thomas zich aan bij eerdere filosofen, of zoals ze dat in de Middeleeuwen noemden: “Wij zijn dwergen, die staan op de schouders van reuzen”.
Thomas van Aquino bouwde voort op de leer van Aristoteles en op zijn benadering van het bewustzijn, en die stond in tegenstelling tot die van Plato.
Plato ging ervan uit dat een ziel in meerdere lichamen kon huizen. Ziel en lichaam vormen weliswaar een werkeenheid maar geen zijnseenheid. Plato beschouwde de ziel als een zelfstandige substantie. Door Augustinus was dat Platoons dualisme in het Christendom geaccepteerd geraakt, uiteraard zonder de reïncarnatiegedachte van Plato. De ziel keert bij Augustinus niet terug naar het leven maar heeft zijn doel bij God.
Thomas nam afstand van dit dualisme. Ziel en lichaam zijn volgens hem geen zelfstandige substanties. Je kunt ze weliswaar van elkaar losdénken, maar al kun je ze los denken – daarmee bestaan ze nog niet los van elkaar. De kleur … kun je losdenken van mijn jasje, maar dít … bestaat niet los van dít jasje. Zo is de ziel van een mens, van jou en mij, niet los verkrijgbaar van het lichaam, ze vormen een wezenseenheid.
Dat is interessant, en roept tegelijk veel vragen op, ook in zijn tijd. Zijn benadering was nieuw in de christelijke filosofie, dat de ziel en het lichaam bij elkaar horen, een eenheid vormen. Het lichaam gaat immers dood en de ziel niet, volgens het christendom. De ziel hoort bij God. Hoe rijmt Thomas het een met het ander.
Thomas zag de ziel als het levensbeginsel van alle levende wezens. Planten hebben een vegetatieve ziel, ze groeien ademend en zich voedend en ze sterven. Dieren hebben een ziel die naast het vegetatieve ook de waarneming in zich heeft, ze hebben een sensitieve ziel. Mensen hebben naast het vegetatieve en de waarneming ook rationaliteit, zij hebben een rationele ziel die alles omvat: vegetatief, sensitief en de rede.
Alle kennis die mensen opdoen komt via de zintuigen, via de ervaring tot stand. Naast de waarneming heeft de ziel ook het vermogen tot begrip, en dat is een puur geestelijk vermogen, evenals de vrije wil. Maar dat begripsvermogen kan alleen maar tot bloei komen dankzij de zintuigelijke ervaringen. Zonder zintuigen, zonder lichaam dus, geen begrip, geen kennis, geen zich ontwikkelende ziel.
Thomas concludeert daaruit: “het komt de ziel ten goede verenigd te zijn met het lichaam.”
De verbinding van de geestelijke ziel met de stof geeft geweldige mogelijkheden, die wij ons leven noemen. De verbinding is waardevol en tegelijkertijd ook begrensd. De ziel is geestelijk en dus eigenlijk grenzeloos, maar omwille van zijn verbondenheid met het lichaam moet de ziel deze lichamelijke grenzen als zijn eigen grenzen aanvaarden.
Ziel en lichaam zijn dus geen losse substanties die naaste elkaar bestaan, die toevallig een verbinding zijn aangegaan voor dit aardse bestaan. En dus ook niet, zoals Plato het stelde: het lichaam is de kerker van de ziel. Nee, Thomas beweert juist dat de ziel het lichaam nodig heeft om zichzelf te worden, juist als ziel. De ziel kán zich dus niet ontwikkelen zonder lichaam. De ziel, als geest, kan alleen functioneren als ze geïncarneerd is in een mensenlichaam. Hoe Thomas de verhouding ziel tot de dood van het lichaam ziet is interessant, maar voor dit betoog niet belangrijk. Misschien iets voor de vragen.
Een belangrijke conclusie hieruit is dat Thomas afstand neemt van het idee van een menselijke geest die een dierlijk lichaam van driften bestuurd en in toom houdt. De ziel kan niet zonder lichaam, en wat ik nog interessanter vind, omgekeerd geldt ook dat het mensenlichaam niet zonder mensenziel kan. Het lichaam neemt deel aan de ziel, aan de geest, het lichaam is nóóit on-geestelijk, nooit zonder doel of bestemming. Het lichaam is principieel bezield, straalt die mate van bezieling die het heeft uit en kan meer en meer bezield raken. Het meest simpel kun je dat terug zien in vakmanschap. Een timmerman die zijn gereedschap hanteert met precisie en handigheid, en dingen kan maken die een ander niet kan maken is een zeer bezield timmerman. Of denk aan een pianist die de muziek als het ware in zijn vingers heeft zitten. De hand wordt zo een aan de grenzeloze geest aangepast instrument.
Als het om de geestelijke ontwikkeling van mensen gaat, zeggen we dat we een groeiproces doormaken, dat de geest rijpt en dat het lichaam meer en meer “zichzelf” wordt. Het lichaam wordt een vergeestelijkt lichaam, het wordt intelligent, begrijpt sneller, geeft adequatere reacties. Het lichaam wordt ook een steeds meer moreel lichaam, het geeft spontaan invoelende reacties, moreel steeds hoogstaander reacties. Dat zijn twee gelijk opgaande maar verschillende ontwikkelingen: de ontwikkeling van inzicht en moraliteit. Voor Thomas, en voor het boeddhisme is het hetzelfde. Kennis is wijsheid, en dis is altijd ook doordrongen van moraliteit.
In normaal taalgebruik betekent ‘vergeestelijken’ dat het mínder lichamelijk wordt, maar hier is dat niet het geval. Het lichaam wordt in het vergeestelijkingsproces niet minder lichamelijk. Juist de lichamelijkheid, het vlees dus, de sensualiteit, de zintuiglijkheid, alle lichamelijke processen worden meer en meer intelligent en moreel.
In het zelfwordingsproces doordringt de geest dus het lichaam. Nu is zelfwordingsproces tegenwoordig een beladen term. Vanuit het boeddhisme vragen we ons af over welk ‘zelf’ we het dan hebben. En überhaupt vinden veel mensen het tegenwoordig onzin dat je je meer jezelf zou kunnen worden.
Thomas gaat er vanuit, evenals Aristoteles, dat er een doel zit in het menselijk leven, dat überhaupt alle leven een doel heeft. Voor de mens is het doel een goed en gelukkig leven te leiden, en een leven met kennis (en uiteraard gaat dat alles niet zonder God te dienen). In de westerse opvattingen is deze opvatting als achterhaald terzijde geschoven. Het leven heeft geen doel, het is zinloos – je moet er alleen iets leuks van maken. De christelijke filosofie, en ook de boeddhistische filosofie, zegt dat het doel om gelukkig te worden bij de mens zit ingebakken, alles is daarop afgestemd. Jezelf worden betekent meer en meer kennis verkrijgen van het leven en van jezelf, en meer en meer gelukkig worden. Een mens doet kennis van het leven op, leert ervan, beïnvloedt zijn eigen lichamelijke reacties en vindt zo een manier om goed en gelukkig te zijn.
Als laatste nog een korte uitleg over hoe Thomas de weg inslaat van de kenleer – Hij vraagt zich af hoe het werkt in onze geest. Welke krachten zet onze geest in om tot kennis en oordeel te komen?
Thomas wijst 2 krachten in de mens aan die bemiddelen tussen lichaam en geest: de verbeeldingskracht (oftewel de fantasie) en het inschattingsvermogen. Dit zijn de plaatsen waar de geest (de rede) en het lichaam elkaar ontmoeten en waardoor het lichaam intelligente en morele reacties kan ontwikkelen.
Door fantasie kunnen mensen zich situaties voorstellen, zij abstraheren van de praktische ervaring, maken beelden. Dan kan de mens de rede inzetten, het wezenlijke uit het beeld halen en kennis opbouwen. En daarmee kan de mens gaan anticiperen op wat zich aandient.
Het inschattingsvermogen is de tweede kracht waarmee de rede het lichaam ontmoet. Daarmee kunnen mensen zich over huidige en mogelijke toekomstige situaties een oordeel vormen en hun wilskracht daar naar richten.
Verbeeldingskracht en inschattingsvermogen zijn dus als het ware scharnierpunten, deze vermogens zijn cruciaal om tot kennis en groei te komen.
De belangrijkste aanjager voor de ontwikkeling, de vergeestelijking van het lichaam, is de deugd, de goede gewoonte. In het tweede college zal ik hier meer op ingaan.
Dan stap ik nu over naar de Abhidhamma, de boeddhistische filosofie of ook wel de boeddhistische antropologie of psychologie genoemd.
Abhidhamma, ontleding van het menselijk bewustzijn
Het uitgangspunt van de boeddhistische filosofie is dat verlichting bestaat en dat ons bewustzijn het middel is om verlichting tegen te houden of te bereiken. Begrijpen hoe de geest werkt kan helpen om op het juiste spoor te raken, in de richting van verlichting.
In de praktijk streven we verlichting na door te mediteren en door de verschillende meditatie-instructies. In het zenboeddhisme krijg je andere instructies als je aan koanstudie doet dan aan zazen, Shikantaza, het alleen maar zitten. Bij de Tibetaanse richtingen zijn er weer tal van andere studies, oefeningen en instructies. Zelf doe ik nu aan Vipassanameditatie, dat valt onder de oudste nog overgeleverde boeddhistische richting: de Theravada.
Alle instructies werken met hetzelfde doel: verlichting in de praktijk te realiseren. Daarvoor moeten we allereerst oefenen: dagelijks zitten en mediteren. Maar voor onze geest is dat niet genoeg, we willen toch ook graag begrijpen waar we mee bezig zijn. Onze geest wil meehelpen of stribbelt juist tegen, op dat pad naar verlichting. In de Theravadatraditie kluiven we daarom aan de Abhidhamma.
De Abhidhamma is het derde deel van de oorspronkelijke Pali canon, de boeken die na de dood van de Boeddha zijn opgesteld. Allereerst zijn er de toespraken van de Boeddha (de sutta’s of in het Sanskriet Soetra’s genoemd) die na enige tijd van mondelinge overdracht zijn opgeschreven. Ook de regels voor de monniken en nonnen (de Vinaya, het tweede deel van de canon) zijn zo overgedragen en opgeschreven.
De Abhidhammateksten zijn geen uitspraken van de Boeddha, maar is door monniken samengesteld op basis van zijn uitspraken, het is dus een systematisering van de boeddhistische leer. Om die reden is het boek omstreden, het zou – zeggen sommigen – meer een vervolg op een hindoeïstische traditie zijn. De Abhidhamma is een splijtzwam in het vroege boeddhisme geweest. Zover ik weet komt de Abhidhamma niet voor in de Sanskriet canon, die van de zen, wel in gewijzigde vorm bij de Tibetaanse canon. Het boek wordt vooral gelezen in de Theravada-traditie.
De Abhidhamma is een uiterst ingewikkeld systeem, waar tot op vandaag in Birma jarenlange universitaire studie voor nodig is om het te doorgronden. Ik heb er twee jaar aan geroken en probeer het globale principe te begrijpen. In Nederland zijn Marjo Oosterhof, die de toegankelijke versie van de Abhidhamma heeft vertaald in het Nederlands en Henk Barendregt van de Radbouduniversiteit de meest bekende Abhidhammageleerden. En ook vipassanaleraar Frits Koster heeft gepubliceerd over de Abhidhamma.
Als we de Abhidhamma bestuderen doen we dat om te begrijpen hoe het bewustzijn werkt opdat wij in ons eigen bewustzijn kunnen herkennen wat er gaande is. We kunnen het soort bewustzijn dat er is ontleden en benoemen. Dat geeft ons inzicht en een richting waarin we ons kunnen ontwikkelen opdat het ons uiteindelijk naar verlichting leidt.
De Abhidhamma verklaart het bewustzijn als bestaand uit reeksen ongelooflijk korte bewustzijns¬momenten, vergelijkbaar met de beeldenreeks van een film. De snelheid van opvolging van bewustzijnsmomenten geeft de illusie van continuïteit. Een zo’n bewustzijnsflits wordt een ‘citta’ genoemd. (Ik zal dat woord niet verder gebruiken). Het leven bestaat uit opeenvolgende reeksen bewustzijnsmomenten die samen de ketting van het leven maken en de suggestie wekken van continuïteit.
In die reeksen opeenvolgende bewustzijnsmomenten vindt het denken en het maken van concepten plaats en is invloed mogelijk op de verdere vorming van nieuwe bewustzijnsmomenten. Dat is dus heel belangrijk voor ons: hier, in die reeksen van bewustzijnsmomenten is invloed op het volgende bewustzijnsmoment mogelijk.
De Abhidhamma is een filosofisch raamwerk. Het is abstract en theoretisch, bijna wiskundig van opzet. Het geeft een classificatie van bewustzijnstypen en inhouden.
Er zijn 3 belangrijke kenmerken van de bewustzijnsmomenten, die met elkaar tot de basisindeling leidt.
Als je de kenmerken combineert met elkaar, bijvoorbeeld een aangespoord bewustzijn met juist zicht en een plezierig gevoel, kom je tot (ten minste) 89 typen van bewustzijn. Ik noem een paar voorbeelden van onheilzaam bewustzijn:
Vanuit begeerte bijv: Iemand ziet een mooie I-pod op een tafel liggen en wil het graag hebben. Hij bedenkt zich niet, kent geen terughoudendheid of twijfel en steelt het. – dan is het een bewustzijn met plezier, zonder inzicht en spontaan.
Een ander onheilzame bewustzijnsvorm vanuit haat: Iemand beraamt na overwegingen zonder emoties een moord en hij weet heel goed dat het fout is. Dan gaat het om bewustzijn met neutrale gevoelens, juist inzicht en omdat het met voorbedachten rade gebeurt, is het dus aangespoord.
Een derde vanuit onwetendheid: Iemand tijdens een vergadering is op zijn standpunt bekritiseerd en verdedigt zich als een kip zonder kop. Dan is er bewustzijn met gevoelens van afkeer, zonder aansporing, en met rusteloosheid, dus zonder inzicht.
Het eerdere voorbeeld dat ik nooit van de persoon die geld geeft aan een goed doel, maar daartoe moet worden overgehaald en een wat weifelend gevoel heeft is een voorbeeld van heilzaam bewustzijn met juist inzicht, afkeer en aansporing.
De meest heilzame bewustzijnsvorm is het bewustzijn met neutrale gevoelens, zonder aansporing en met juist inzicht. Ons boeddhistisch streven is erop gericht volledig uit deze bewustzijnsvorm te leven.
Deze classificatie van bewustzijnstypen is de basis in de Abhidhamma. Ze worden weer verder ingedeeld – dat gaat voor nu te ver. Vervolgens komt er in de Abhidhamma een verdiepingsslag. Ieder bewustzijnstype wordt nader ingekleurd. Denk aan een akkoord dat door verschillende tonen samen wordt gemaakt. En die tonen samen maken dat er een sfeer ontstaat van melancholie, of vrolijkheid of gemengde gevoelens. Ieder bewustzijnsmoment heeft een flink aantal van die tonen, die het bewustzijn kleuren. De afstoting, aantrekking en zelfs de neutraliteit krijgen een inkleuring.
De tonen worden de mentale factoren genoemd (de cetasika’s in het Pali) en zij bepalen het voelen en het reageren.
Ik zal een aantal van die factoren, die tonen, noemen. Eerst een aantal factoren die altijd in een bewustzijn aanwezig zijn in meer of mindere mate: zo is er perceptie, waarnemen, er is gerichtheid op het object, er is altijd het mentale contact met een object (oftewel, er komt input in onze geest), er is in meer of mindere mate wilskracht, er is levenskracht en focus en er is synchronisatie, samenwerking. Dit zijn neutrale kenmerken, niet heilzaam, niet onheilzaam en ze kunnen sterk of minder sterk aanwezig zijn – maar ze zijn er altijd.
Dan zijn er nog een hele boel factoren die soms optreden en soms niet. Belangrijk hierbij zijn de onderscheiden heilzame en de onheilzame mentale factoren. Deze hoeven dus niet aanwezig te zijn, we kunnen ze weghouden of toevoegen, ontwikkelen of ontmoedigen. Denk aan energie en vreugde, aan concentratie, mindfulness (dat is een hele sterke), aan compassie, of medevreugde. Maar denk ook aan de onheilzame: haat, hebzucht, onrust, twijfel, gewetenloosheid, luiheid.
Dit is dus de basisstructuur. Er is een bewustzijnstype bepaald door wel of geen inzicht, al dan niet spontaniteit, en het soort aantrekkingskracht dat het heeft. Daarbovenop zijn er tal van factoren die deze bewustzijnsvormen nader kleuren.
Het conflict tussen denken en voelen zit hem tussen de bewustzijnstypen die het denken bepalen en de factoren, de kleuring, die het gevoel eraan geven. Wij treffen van alles in onze geest aan, onze reacties: en de bewustzijnsvormen kunnen we nu onderscheiden evenals de tonen, de onderdelen. We kunnen zien wat de staat van ons bewustzijnsmoment is en welke factoren er aanwezig zijn. Het helpt ons om eraan te werken dat er alleen nog maar heilzame bewustzijnsmomenten opkomen, met heilzame tonen.
Dit wilde ik vertellen als de basisstructuur van de Abhidhamma en nu, als laatste, wil ik nog ingaan op hoe we die structuur kunnen inzetten in de meditatie, wat ons instrument richting verlichting is, tenslotte.
In onze meditatie werken we aan het opbranden van de onheilzame tonen en aan het bevorderen van de heilzame.
Er zijn grof gezegd twee typen meditatie in het boeddhisme: concentratiemeditatie en inzichtsmeditatie
Zen is een vorm van concentratiemeditatie. Zen gaat ervan uit dat verlichting plotseling wordt bereikt, dankzij het doorbreken van de bekende bewustzijnspatronen en het ervaren van de juiste bewustzijnstypen. Concentratiemeditatie optimaliseert de positieve bewustzijnstypen. Je kunt de hogere bewustzijnsvormen (de Jhana’s) bereiken, extase. Het bereiken van deze hogere bewustzijnsvormen is echter tijdelijk. De koanstudie zou je kunnen begrijpen als het uitputten van de gebruikelijke rationele bewustzijnsstaten om het dóórbreken van de verlichting te bevorderen.
Inzichtsmeditatie is een andere vorm. De vipassanameditatie die ik beoefen is inzichtsmeditatie en het gaat uit van een pad van zuivering, stapje voor stapje richting verlichting. Deze meditatie volgt door de aandacht dat wat zich in je geest aandient zonder zich erin te verliezen. De aandacht die daarvoor wordt ingezet is als een meta-gewaarzijn, het brandt de lading weg. De aandacht duikt in alle emoties zonder te reageren en roept de heilzame mentale factoren (de tonen) op. Daarnaast minimaliseert en elimineert inzichtsmeditatie de negatieve bewustzijnstypen.
De mystieke eenheid die je in de concentratiemeditatie bereiken kunt, krijg je niet bij de inzichtsmeditatie omdat je de negatieve kanten van het bewustzijn in de ogen wilt kijken en wilt elimineren.
Concentratiemeditatie probeert als het ware over die negatieve kanten heen te springen – wat wij bij de Vipassana natuurlijk een heel verkeerde veronderstelling vinden.
Verlichting is geen nieuwe bewustzijnstoestand, het is het niet meer hebben van de negatieve bewustzijnstypen. In stappen ga je naar verlichting toe, telkens elimineer je een van de negatieve factoren.
Hoe het ook zei, welke methode je het beste past, vipassana of zen, inzicht in je denkpatroon en je gemoedsbewegingen zijn altijd behulpzaam.
Ten slotte
Wat hebben we nu gezien?
Aan iedere menselijke activiteit: handeling, neiging, emotie, gedachte, zit bewustzijn gebakken, inzicht of geen inzicht – maar principieel is er altijd bewustzijn in aanwezig. En omgekeerd geldt ook dat bewustzijn zich ook altijd laat zien in concrete emoties, gedachten en handelingen. Daar ligt de overeenstemming tussen Thomas’ leer en de Abhidhamma, hoe verschillend de uitwerkingen dan ook zijn. En de plaats waar lichamelijkheid en geestelijkheid elkaar doordringen – daar is het bij beiden om te doen. Daar speelt de invloed van kennis en de zelfontwikkeling en moraliteit zich af. Uiteindelijk kunnen alle neigingen en verlangens van binnenuit veranderen en zich richten naar inzicht. De grote levensvraag is hoe we het voor elkaar krijgen om dat proces positief en heilzaam te richten.
Thomas heeft de antropologische basis gelegd van de verhouding tussen lichaam en ziel en heeft daarmee laten zien dat lichaam niet iets is dat door geest bedwongen en moraal gedwongen moet worden. Integendeel, het lichaam is in principe intelligent en moreel – en kan verder ontwikkeld worden. Het lichaam is nooit zonder doel of bestemming. De ziel zorgt voor de beste richting van die bestemming. Thomas vervolgt zijn leer met een deugdenleer, als de wijze waarop een goed leven bereikt kan worden. Daar gaan we het straks over hebben na de pauze.
De Abhidhamma vooronderstelt wat Thomas uiteenzet – blijkbaar was het in op die plek en in die tijd vanzelfsprekend dat lichaam in principe intelligent en moreel is, behoefde dat geen uitleg. De Abhidhamma verkent de black box, die bewustzijn bij Thomas nog is. De Abhidhamma benoemt de verschillende bewustzijnsstaten en alle meespelende factoren en die classificatie helpt concreet om je eigen bewustzijnsstaten van nu op het spoor te komen en te beïnvloeden richting verlichting.